Snel naar : Lustrumnieuws - Ledenlijst - Contact | ||||||||||||||
|
Beste vrienden en vriendinnen, Onze SIP heeft – blijkbaar wegens gebrek aan een echte diesredenaar – mij gevraagd om vanmiddag iets te vertellen, en wel over economische crisis en ethiek. Niet helemaal een feestelijk thema, dunkt me, maar het bestuur beslist nu eenmaal en zijn wijsheid in ondoorgrondelijk. De economische crisis raakt ons allemaal in meer of mindere mate. Velen van de aanwezigen zijn - al dan niet vroegtijdig - toegetreden tot het legioen der pensionado’s. Zij genieten van hun institutioneel opgebouwde pensioen, vaak aangevuld met privaat aangelegde assets. Maar de waarde van dit vermogen blijkt niet langer rotsvast, en is zelfs eerder boterzacht te noemen. En wie garandeert ons dat de ergste pijn niet nog moet komen. Hoewel algemeen econoom van huis uit ben ik, behalve als medeslachtoffer, geen deskundige op dit terrein. Wel herinner ik me van destijds nog de minachting van Prof. Schouten voor Prof. Bosman. Bosman schilderde ons het Geld- Krediet- en Bankwezen af als een goedaardig monster, dat zich laat temmen door geldschepping binnen strikte marges, en ons leerde goochelen met simpele bankbalansjes. Schouten keek, als superieur analyticus, neer op dit boekhoudgedoe: Geld is niets anders dan olie tussen de raderen; het dient alleen maar om de economische machine gesmeerd te laten lopen. Ik denk dat Bosman vandaag de dag heel wat beter zou scoren. Tegen de achtergrond van deze diepe inzichten (meer dan 40 jaar geleden verworven) heb ik de laatste dagen geprobeerd mij een beetje voor te bereiden op het opgegeven thema, in de hoop hierdoor vandaag een volledige afgang te kunnen vermijden. Waar we destijds nauwelijks aan toekwamen was de normatieve tak van de economie, de welvaartstheorie. Juist op dat terrein heb ik de afgelopen 20 jaar ervaring opgedaan. De toegepaste welvaartstheorie berust op ethische waardeoordelen. Die werken door in de beoordeling van beleidsinterventies van de overheid. Wie weet zou een causerie over die (meestal verhulde) waardeoordelen ook nog wel eens een interessant onderwerp kunnen zijn. Ik gebruik het nu alleen als overstap op het tweede deel van het thema: dat van de ethiek, wetenschap die zich bezig houdt met hoe mensen zouden moeten handelen. Zoals u weet heeft zich binnen Ferguut, dank zij de bezielende en niet aflatende inspanningen van Toon, een heuse Ethische Werkgroep geformeerd. De leden daarvan – voor het merendeel sociologisch ‘angehauchte’ medebroeders - hebben inmiddels al driemaal, op verschillende aangename locaties in Nederland, interessante en moreel verheffende gedachten op elkaar losgelaten. Het thema van vandaag zal dan ook wel gekozen zijn naar aanleiding van de verbale concocties, waarmee in die ethische broedplaats is geëxperimenteerd. Goed. Dan komt nu onvermijdelijk het moment, de koe bij de horens te vatten en iets serieus te berde te brengen, iets wat een aanknopingspunt biedt voor die arme Joop, die echt deskundig is en straks moet reageren. Wat is er in de wereld misgegaan, waardoor de financiële crisis ontstond, ons vermogen verdampt en de economie in een recessie of zelfs depressie stort? Wie zijn de schuldigen en hoe kon het zover komen? Het stellen van de schuldvraag impliceert een behoefte aan een ethisch oordeel en aan gedragskwalificaties als onbehoorlijk of crimineel. Zover zal ik echter niet komen. Ik ben ervan overtuigd dat er veel deugnieten rondlopen in de financiële wereld (en elders), maar ik beperk me hier tot ondeugdelijke acties, en ga niet in op ondeugend gedrag. Om ook voor de niet-economen onder ons begrijpelijk te blijven eerst iets over geld en over marktwerking. Geld:
Het hedendaagse geld is een fiduciair betaalmiddel. Het ontleent zijn waarde niet meer aan de intrinsieke waarde van een betrouwbaar gebruiksgoed of van goud of zilver. De waarde van ons (girale of elektronische) geld berust uitsluitend op het vertrouwen dat je er goederen en diensten mee kunt kopen. Dat vertrouwen is alleen te handhaven als de totale geldhoeveelheid gelijke tred houdt met die van de omvang van de economie (= verkochte producten). Groeit de geldhoeveelheid harder, dan gaan we ons geld sneller besteden om verdere geldontwaarding voor te blijven (inflatie); groeit ze minder, dan verwacht je straks meer te kunnen kopen voor hetzelfde geld en stel je aankopen uit (deflatie). Hier is dus goede regelgeving nodig. Daarvoor zorgen de centrale banken. Zij sturen de geldgroei door geldschepping en geldvernietiging. Ze doen dat op twee manieren:
De centrale banken beïnvloeden dus de geldhoeveelheid van de handelsbanken. De handelsbanken op hun beurt kunnen het bij de centrale banken geleende geld zelf weer uitlenen aan marktpartijen. Ze vragen deze leners een (hogere) marktrente, om risico’s te dekken en inkomsten te verwerven. Handelsbanken kunnen daarbij – binnen door de centrale bank gestelde grenzen – veel meer uitlenen dan ze inlenen of aan deposito’s hebben verkregen. Dat komt, omdat in de praktijk is gebleken dat spaarders erop vertrouwen dat banken hun verplichtingen toch wel zullen nakomen en dat de centrale banken toezien op handhaving van de gestelde kredietrestricties. De geldwereld lijkt dus netjes geregeld. Marktwerking: Adam Smith, de optimistische grondlegger van de moderne economie, stelde in 1776: Wij danken onze dagelijkse maaltijden niet aan de welwillendheid van bakker, slager en bierbrouwer, maar aan hun welbegrepen eigenbelang. Toch leidt dit eigenbelang er niet toe dat de samenleving een zooitje wordt. Dat komt doordat het egoïsme van ieder afzonderlijk wordt afgeremd door het risico dat een ander hem te grazen zal nemen door hem te onderbieden. De concurrentie van allen met allen werkt dus als een ‘onzichtbare hand’ die, wonderlijk genoeg, leidt tot sociale harmonie. In de loop van de tijd is men natuurlijk wel gaan inzien dat markten behoorlijk kunnen falen en dat dit falen zonder stevige regulering tot uitwassen leidt. Maar sinds de val van het communisme en kapitalistisch Amerika zich tot overwinnaar van de koude oorlog uitriep, kreeg de marktideologie een nieuwe ‘boost’. Niet alleen achtte men het primaat van de markteconomie bewezen. Men vond ook dat markten veel minder sterk gereguleerd moesten worden. Dat heeft de financiële markt geweten! Nu dan de crisis: In het afgelopen decennium is de financiële regelgeving in de VS dus versoepeld, mede onder druk van de ideologie van minder overheidsbemoeienis met markten en sterke lobbies voor deregulering.
Het gevolg was dat er veel teveel geld in omloop kwam. De besteding daarvan leidde tot een enorme vraagtoename, die in veel gevallen niet kon worden opgevangen door extra aanbod. De gemiddelde prijs van huizen verdubbelde daardoor meermalen (housing bubble). Toch leidde dit nog niet onmiddellijk tot echte verontrusting, omdat de prijzen van veel andere goederen niet toenam. Een belangrijke oorzaak daarvan was dat het vooral geïmporteerde producten betrof. De extra besteding aan die producten kon namelijk worden opgevangen door een ongekende productie-expansie in zuid-oost Azië. Steeds nieuwe lichtingen laag betaalde boeren konden daar als ongeschoolden konden worden ingezet. Daardoor stegen de prijzen van deze importgoederen niet (temeer omdat hierin een enorme winstbuffer verborgen lag door onderbetaling van deze arme sloebers). Tegelijkertijd leidden de behaalde winsten tot grote liquiditeitsvoorraden in die landen (China, India). Bovendien bleef men in olie-exporterende landen in overvloedige mate olie oppompen. Al deze landen zetten hun liquiditeit naar hartelust om in staatsobligaties die in de VS werden gekocht. De FED gebruikte die vervolgens weer voor verdere geldschepping. Op den duur liep dit proces vast omdat voor die productie, behalve arbeid, ook grondstoffen nodig zijn (zoals olie, metalen, en chemicaliën; de commodity boom). Schaarste aan grondstoffen leidde tot grote prijsstijgingen. De versoepelde kredietverlening en het gebrek aan toezicht op ondeugdelijke CDOs leidden dus tot verschillende vicieuze cirkels en een steeds verder opgeblazen kredietballon. Pas toen huizenkopers in Amerika uiteindelijk wegens de absurde prijzen gingen afhaken en banken insolvabel werden, viel het hele kredietverleningsproces stil, en belandden we in een ontnuchterende financiële crisis. Dat leidde vervolgens tot sterke contractie van de reële economie. Producenten en consumenten kunnen geen kredieten meer krijgen. Te grote productiecapaciteit en overproductie leidden tot grote voorraadvorming. Het gevolg is dat het niveau van consumptie en productie sterk terugliep. Ook winstverwachtingen werden drastisch bijgesteld, en dat zorgde voor de ineenstorting van de aandelenmarkten. Nu dreigt dit alles verder door te slaan naar een situatie van deflatie: iedereen wacht af, omdat straks alles wellicht nog goedkoper wordt. Lessen? Uit dit alles is af te leiden dat de economie een kwetsbaar systeem is, en economische wetenschap een rare discipline. De heersende variant van die discipline zegt dat, om tot welvaartstoename te komen, de door eigenbelang gedreven concurrentie bevorderd moet worden. Dit komt neer op institutionalisering van egoïstisch gedrag. Dat lijkt strijdig met de Gulden Regel van de ethicus Kant: behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden. Adam Smith constateerde echter dat dit a-sociale gedrag (survival of the fittest) juist leidt tot sociale harmonie. Overheden moeten zich er niet teveel mee bemoeien, anders loopt het mis (zie de mislukte socialistische experimenten van enkele decennia terug). Gelukkig hebben latere economen ontdekt dat markten in veel gevallen falen in de harmoniserende taak die hun toegeschreven. Om chaos te voorkomen moeten markten terdege gereguleerd worden. Maar hoever de overheid daarbij moet gaan, is vaak niet klip en klaar duidelijk. Het blijft schipperen tussen Scylla en Charybdis. De balans op de financiële markten is, door onvoldoende toezicht en een soort collectieve verdwazing, te ver doorgeslagen naar teveel toegelaten marktverstoring: overheden hebben niet goed opgelet. Velen zijn hiervan het slachtoffer geworden: huizenbezitters, kleine beleggers, en werkenden in ontwikkelde en opkomende economieën. Spaarders bleven tot nu toe buiten schot. De vraag is natuurlijk wat ons nog te wachten staat. Overheden proberen nu de stagnerende economie weer nieuw leven in te blazen door de leeggelopen ballon weer op te pompen met duizenden miljarden euro’s (blijkbaar slechts een fractie van wat er door de crisis aan te veel geld vernietigd is!). Waar zal dat op uitlopen? Een van de weinigen die de dreiging en de omvang van de huidige crisis voorzag is Michel Chossudovsky (The Globalization of Poverty and the New World Order, 2002). Hij is van oordeel dat de financiële elites de huidige gang van zaken al een poos geleden voorzien hebben, dat ze er zelfs op hebben aangestuurd, en dat ze een kortstondige en gedeeltelijke vermogensintering voor lief nemen. Ze hebben echter nog voldoende over, om zich straks op grote schaal meester te gaan maken van de tijdelijk in waarde gedaalde productiemiddelen. Voor Chossudivsky is duidelijk dat degenen die de huidige reddingsacties voor banken en verzekeraard zullen moeten betalen - de gemiddelde belastingbetaler, maar ook spaarders, die straks met geldontwaarding geconfronteerd worden - niet dezelfden zullen zijn als degenen die dan gaan profiteren. Als straks de rust is weergekeerd, zal volgens hem blijken dat de vermogenstitels nog veel ongelijker verdeeld zullen zijn dan nu. Het is dus oppassen geblazen de komende tijd! |