|
|
Nog meer ...
Boekbespreking van "De Graal" door Kees Fens |
|
Op verzoek van Toon Vissers deze boekbespreking van Kees Fens in de
Volkskrant
van vrijdag 1 december 2006. Ook te vinden op de
website van de Volkskrant onder
"Select - Boeken". (moet
je je wel even -kosteloos- aanmelden).
Het gaat om het boek:
"De Graal" van Chrétien de
Troyes (367 pagina's)
Vertaald uit het oud-Frans door Ard Posthuma;
uitgever: Athenaeum-Polak & Van Gennep
ISBN: 90 253 5336 3 - prijs: € 19,95
De lijpste lummel leeft het langst
Bijna al zijn werk schreef Chrétien de Troyes, die in de 12de
eeuw leefde, in opdracht van adellijke beschermers.
Zij kregen te horn of te lezen wat zij beminden, nastreef-den,
waarvan zij droomden en dat belichaamd in ridders en edele
vrouwen. Lancelot is Chrétiens beroemdste werk. Perceval, dat
ook Le conte du Graal heet – hij schreef het rond 1190 voor
Filips van de Elzas –, is misschien in het origineel minder
bekend dan in de Duitstalige bewerking van Wolfram von
Eschenbach, Parzifal, waarvan de roem nog vergroot werd (en in
stand gehouden) door Wagners gelijknamige opera. |

|
Uit een aquarel van Eduard Ille: Perceval bezoekt
voor het eerst de Graalburcht (1869) |
Chrétien stierf
tijdens het schrijven; Perceval bleef onvoltooid. (Je spreekt
niet, maar je schrijft je laatste woord; mooier is niet
denkbaar.)
In verfijndheid is Chrétien in de Middeleeuwen niet of
nauwelijks overtroffen. Hoe voornaam moet een cultuur zijn
geweest die een taal als de zijne voortbracht. De voornaamheid
wordt zichtbaar in de vaak prachtig beschreven kleding van de
ridders. Aan die beschrijvingen beleeft de dichter een lieve
lust, en de lezer niet minder. Ideaal en schoonheid vallen
samen. De verfijndheid die uit het Oosten was overgekomen,
manifesteert zich ook. Op een kasteel in Perceval dragen
knechtjes (heel mooie jongetjes, denk ik) voor de nacht schalen
met vruchten aan: ‘granaat, kaneelpeer, dadels, vijgen,/ noten
en gember, met daarbij/ als heel speciale lekkernij/
Alexandrijnse honingwijn;/ kruidenlikeurtjes, uiterst fijn/ van
smaak, niet al te scherp of zoet.’ De riddercultuur straalt van
overvloed en smaak. De hoofse cultuur bloeit, ook in exotische
bloemen.
Perceval of Le conte du Graal is in het eerste deel een
ontwikkelingsgeschiedenis: een ongemanierde jongen uit Wales
verlaat zijn moeder om ridder te worden. Wij lezen over zijn
leerjaren, en dat zijn jaren van strijd. Alle ridders die hij
verslaat, verwijst hij naar het hof van koning Arthur, dat een
duidelijk centrale functie heeft. Het belangrijkste gebeuren is
dat van de verzwegen vraag; Perceval is gast op het kasteel van
de Visserkoning; daar worden een gouden schaal, de graal, en een
lans met drie bloeddruppels eraan binnengedragen. Na een ronde
door de zaal verdwijnt de kleine stoet weer. Perceval verzuimde
naar de betekenis ervan te vragen. En zijn verzuim verhindert de
genezing van de Visserkoning.
naar boven
Het eerste deel heeft twee duidelijke hoogtepunten: de proloog
of de opdracht, met een subtiel spel met linker- en rechterhand,
lyriek van de hoogste soort, en een deel dat door de vertaler
‘Bloeddruppels in de sneeuw’ is genoemd. Chrétien is steeds een
groot virtuoos, met de allergrootste gave: die van de
moeiteloosheid. Maar hier komt er een dimensie bij: alles wat
wordt beschreven – en hoe! – krijgt betekenis.
Het deel twee begint met de regels ‘Het sneeuwde de gehele
nacht,/ het was een heel koude streek’. Perceval is niet ver van
het tentenkamp van Arthur. Daar hoort hij ‘het gakkerend geluid/
van wilde ganzen in de lucht’. Een koppel wordt door een valk
achtervolgd. Wat volgt citeer ik: ‘Eén gans, die achter was
gebleven/ en al geen aansluiting meer vond,/ werd aangevallen en
gewond/ en klapte bloedend naar omlaag./ De valk bleek op de
grond te traag/ en zag van achtervolging af.’ Perceval gaat naar
de plek waar de gewonde gans ligt. Die vlucht. Zo gaat het
verhaal verder in waarschijnlijk de mooiste passage uit het hele
gedicht: ‘Bij de bewuste plek gekomen/ buigt hij zich, leunend
op zijn lans/ over de afdruk van de gans/ waarvan het bloed nog
zichtbaar is./ Die aanblik was zo blozend fris,/ dat Perceval
daarin op slag/ ’t gelaat van zijn geliefde zag./ Hij droomde
weg, vergat meteen/ zichzelf en alles om zich heen:/ haar rode
blos en blanke huid/ zagen er immers net zo uit/ als blanke
sneeuw waarop de gloed/ afstraalde van de druppels bloed.’
Helaas, op helft van het gedicht laat Chrétien Perceval achter
en vervolgt hij het verhaal met de avonturen van de edele ridder
Sir Gawan. Het is vrij wreed tegenover de lezer, Perceval, van
wie hij is gaan houden (zeker na de scène met het bloed op de
sneeuw), te laten verdwijnen. Maar de diepte van het
Perceval-deel keert in het tweede deel nog een keer terug.
Perceval wordt met de zinloosheid van al zijn daden uit de
laatste vijf jaar geconfronteerd, in een bezoek, op Goede
Vrijdag, bij een kluizenaar. Zijn grootste zonde is zijn moeder
in de steek te hebben gelaten. In de passage die de ‘andere’
middeleeuwse wereld beschrijft, zijn wij in het hart van geloof
en boete, en dat is zeer aangrijpend. De kinkel uit Wales die
ridder werd, wordt ons nu nog dierbaarder.
naar boven
Het tweede deel, waarin we bij de ridder Sir Gawan veel zien
mislukken, wordt gered door de taal, die een hoogtepunt bereikt
in de ontmoeting van Sir Gawan met de ridder Griomalanz. De
passage is ook hierom typerend: bij Chrétien wordt de schoonheid
van mannen altijd hoger geprezen dan die van vrouwen. De
algehele verfijning van het gedicht wordt ook in de elkaar
spiegelende adonissen zichtbaar. De ontmoeting wordt zo
beschreven: ‘Die ridder was zo stralend mooi,/ dat er geen
woorden voor bestaan./ Sir Gawan reed recht op hem aan/ en
groette hem en sprak beleefd:/ “God die u zo geschapen heeft/
mooier dan ieder ander mens,/ make uw dag geheel naar wens.”/ De
ander reageert acuut:/ “Als er één mooi is, dan bent u ’t.” Het
laatste woord is misschien wel het meest acrobatische rijm in de
Nederlandse vertaling.
De graal is in dit gedicht een zichtbaar en in processie
rondgedragen heilig voorwerp, zoals de lans (die de lans zou
zijn waarmee Christus werd doorboord) dat ook is. Later zal het
een na te jagen heilig voorwerp worden – beker of schaal, beide
van het Laatste Avondmaal; dat onbereikbare heilig voorwerp is
zeer indrukwekend, want het kan ook de nooit te bereiken
christelijke volmaaktheid (waarnaar gestreefd moet worden)
symboliseren.
De Nederlandse vertaling, inleiding en aantekeningen zijn van
Ard Posthuma. Hij is een zeldzame virtuoos; zijn rijmende regels
bereiken hun hoogtepunt in de dialogen, die een heel natuurlijk
karakter krijgen. Kunstmatigheid in de schijn van natuurlijkheid
lijkt mij de beste kwalificatie voor de vertaling, die soms ook
wel tot een lichte lach leidt als in deze regels: ‘hij kreeg te
maken met een spies/ die trof hem midden in zijn lies.’ Of bij
een stoplap als deze: ‘Ik ben zijn nicht kan ik u melden/ en ook
al zie ik hem maar zelden.’ Na de eerste regel vulde ik meteen
aan: ‘Er drijft nog olie op de Schelde’, uit een liedje van
Frans Halsema. Alle kunstmatigheid komt samen in het door een
jonkvrouw geadviseerd devies voor een blazoen: ‘de lijpste
lummel leeft het langst.’ Als wij wat humoristischer waren, zou
die regel furore kunnen maken in overlijdensadvertenties voor
zeer oude mannen.
Voor al het overige: een bewonderenswaardige vertaling en – in
de inleiding – een heel spitse speculatie over een relatie
Kafka-Perceval.
|